In tijden van Coronacrisis houdt Tietia Feikens een dagboek bij over alles wat haar bezighoudt in deze zorgelijke, verwarrende en vooral ongekende tijden. Vandaag deel 36. (Eerdere delen zijn te lezen via deze link).
Donderdag 28 mei
Mondkapjes. Het blijft een vreemd iets. Hier in Luxemburg zijn ze in alle horeca en winkels verplicht. Je moet ze dus altijd bij je hebben en dat is even wennen. Ik had er al een stapeltje in de auto gelegd en aan de zonnekleppen hangen er altijd een paar die we nog wel een keer kunnen gebruiken. “Ons Hollanders bin zuunig” niet? Dinsdag wilden Jan en ik naar Vianden lopen vanaf de camping, een wandeling van ongeveer 5/6 kilometer. Dat is de afstand die mijn spieren en gewrichten op dit moment aan kunnen. Maar halverwege bedacht ik dat we de mondkapjes vergeten waren. Balen! En we hadden ze nodig, want we moesten ook een paar boodschapjes doen en als we een lunch wilden afhalen of een ijsco wilden scoren konden we niet zonder. Dus Jan liet mij achter op een bankje in het lommer en liep weer helemaal terug naar de camping.
Met de mondkapjes op verloopt de communicatie minder goed; sommige mensen mompelen van zichzelf al, maar vanachter zo’n papieren of stoffen onding worden ze helemaal onverstaanbaar. Als ze dan ook nog een andere taal spreken…Het is meestal Duits of Frans hier. Jan stelt zich altijd ongemerkt enigszins tactisch achter mij op, zodat ik het woord doe. Taal is echt mijn ding zeg maar en iets minder het zijne. Hij heeft weer andere kwaliteiten. De meeste mensen dragen hun mondkapjes op straat niet, maar hebben ze bijvoorbeeld los aan één oor bungelen. Het viel ons op dat veel schoolkinderen en ook middelbare scholieren ze buiten doorlopend dragen. Misschien omdat ze dit op school ook al gewend zijn? Hoewel de non-verbalen communicatie dus met mondkapjes op een stuk minder is, hoef je bij sommige mensen totaal niet te raden naar hun stemming of intentie van hun woorden. Zoals bij die leuke schoenverkoper in Vianden die ons bijna juichend vertelde dat we dit jaar de eerste Nederlanders in zijn zaak waren en dat hij zó blij was dat we weer kwamen. Hij huppelde van blijdschap. Mondkapje of niet, zijn non-verbale communicatie liet niets te raden over. Toen Jan bij hem een paar sneakers kocht en ook nog dezelfde als die de verkoper zelf droeg jubelde de man helemaal. Zijn dag kon niet meer stuk. De onze ook niet trouwens.
Een prachtig majestueus kasteel torent hoog op een berg gelegen, boven Vianden uit. We willen het nog gaan bezoeken, maar nu kijken we er van een afstandje naar. En eerlijk gezegd was ik toch een klein beetje teleurgesteld; 35 jaar geleden was ik hier ook op vakantie en toen bezochten we het kasteel. Ik was toen net bezig in “De naam van de roos” van Umberto Eco, dat in een klooster in de middeleeuwen speelt. De scenes kwamen één voor één in het kasteel tot leven. Ik was euforisch. Altijd heb ik al iets met kastelen gehad, waarschijnlijk ben ik in een vorig leven kasteelvrouwe geweest. Hoe dan ook het bezoek aan het kasteel maakte destijds zoveel indruk dat het in mijn rijkelijke fantasie, in 35 jaar uitgroeide tot een soort kitscherig Disney-achtig slot met veel torens en kantelen. En dat is het niet. Eerder een beetje stijfjes aan de buitenkant, hoewel imposant en groot. Tenminste vanuit de richting van waar wij kijken. Misschien gaat het kasteel me nog verrassen, als we met een grote stoeltjeslift naar boven gaan om het te bezichtigen.
Gister reden Jan en ik naar het meer van Echternach. Daar was ik 35 jaar geleden ook en het was nog steeds zo sprookjesachtig mooi als het toen ook was. Alleen nu was het gebied erom heen helemaal aangepakt. Wilde bloemenweiden en bermen waren ingezaaid, mooie wandelpaden, muurtjes waar je op kon zitten, speeltoestellen en een superhip loungecafé, genaamd Lakeside. Dat was er vroeger allemaal niet. In Luxemburg wordt veel gedaan om de bijen en de vlinders te helpen, onder andere met bloemenbermen. We hebben dat op meer plaatsen gezien. En overal is het even groen en netjes. Vooral die “fifty shades of green”, daar kun je niet omheen. Zó prachtig!
Na een heerlijke wandeling, helemaal om het meer heen reden we naar het plaatsje Echternach voor wat eten en drinken. En wat bleek tot onze grote verrassing? De terrassen waren weer open. Wat een feest! De cappuccino smaakte zelden zó lekker. Ik kon me niet meer herinneren wanneer ik voor het laatst op een terras een bakje cappuccino had gedronken. Zeker maanden geleden, ruim voordat de horeca gelegenheden werden gesloten. Frites hebben we thuis nog wel eens gegeten maar buiten op een terras smaakt het dubbel zo lekker. En Jan zat te smikkelen van zijn Strammer Max, wat een uitsmijter met veel ham bleek te zijn. Na nog even door het plaatsje te zijn gewandeld wilden we nog wat boodschappen doen bij de Cactus, waar we ook de auto geparkeerd hadden. Ons van geen kwaad bewust zag ik een grote, boze vrouw, bedrijfsleider of zo, op ons afkomen. Ze riep iets. ‘Schutzmaske’ was het enige dat ik verstond. ‘Kut! De mondkapjes! riep ik naar Jan. We moeten de mondkapjes op’. Gelukkig hadden we die in de rugzak. ‘Wir sind die vergessen, kommen aus Holland und dar braucht mann sie nicht’ stamelde ik, terwijl we de blauwe dingen snel achter onze oren en over ons gezicht trokken. De vermeende boze vrouw keek naar onze bedremmelde gezichten en begon te bulderen van het lachen. ‘Hätte ich sie fast raus geschmiessen’ hikte ze. Wij lachten maar wat mee. En dat bedoel ik nou, met zo’n mondkapje op mis je de intentie van iemands woorden. Waarschijnlijk was de grote boze vrouw alleen groot en niet boos.